Overheden grijpen wereldwijd in om de zorgkosten te beperken. Om de winst hoog te houden wordt patentbescherming voor merkfabrikanten belangrijker. Een strategie die de sector tot in de puntjes beheerst, maar die de samenleving geld kost.
Novartis houdt voorlopig het monopolie op de productie en verkoop van een bijna 30 jaar oud middel, terwijl patentbescherming eigenlijk na maximaal 25 jaar vervalt. Dat is het gevolg van een uitspraak van de rechtbank in Den Haag begin april.1 De rechter stelde Novartis in het gelijk in een zaak tegen Sun Pharmaceuticals.
Novartis maakte slim gebruik van patenten en de regels voor ‘marktexclusiviteit’. De geneesmiddelenfabrikant is niet het enige farmaceutische bedrijf dat dit doet. Onderzoek van NTvG laat zien dat geneesmiddelenfabrikanten patenten hamsteren om marktaandeel te behouden en de winstgevendheid van hun eigen producten te beschermen.
Tweede indicatie
De strategie waarmee de Zwitserse farmareus Novartis nu Sun Pharmaceuticals van zich af sloeg is relatief nieuw. In de casus ‘Zometa’ (zoledroninezuur) draait het namelijk om de ‘tweede medische indicatie’. In 1988 werd het middel gepatenteerd voor de behandeling van de ziekte van Paget. Dat patent liep in 2013 af.2,3 Begin 2000 voegde Novartis daar een patent voor de behandeling van osteoporose aan toe. Dit tweede patent maakt het voor generieke fabrikanten zoals Sun moeilijk om de markt voor zoledroninezuur te betreden. Formeel mogen ze het middel namelijk wel namaken voor de behandeling van patiënten met de ziekte van Paget, maar dus nog niet voor osteoporose. Dat mogen ze pas na 2020, wanneer het tweede patent van Novartis afloopt.
In de praktijk kan Novartis zo ook de generieke versie voor toepassing bij de ziekte van Paget tegenhouden. Ironisch genoeg wijst het bedrijf daarvoor naar beleid dat de positie van generieke middelen juist moet versterken: het verplicht voorschrijven op stofnaam. In de redenatie van Novartis weten voorschrijvers heus wel dat generiek zoledroninezuur gewoon gebruikt kan worden voor osteoporose, zelfs als het daar formeel niet voor voorgeschreven mag worden. Apothekers kennen de indicatie ‘osteoporose’ ook niet en leveren dus uit volgens het preferentiebeleid van de zorgverzekeraars.
Novartis wees in de rechtszaal op de verkoopcijfers van Sun’s geneesmiddel: die lagen fors hoger dan je zou verwachten als het alleen voor de ziekte van Paget zou worden gebruikt. Volgens de rechter heeft Sun zich onvoldoende ingespannen om voorschrijvers en verzekeraars te informeren over het nog geldende osteoporose-patent. In reactie op de rechtszaak heeft Sun haar generieke versie van de markt gehaald. Momenteel is er één generieke versie te koop, maar die is van Sandoz, een dochteronderneming van Novartis.
De Zwitserse farmareus past de strategie met tweede-indicatie-patenten ook toe ter verdediging van nog geldende indicatiespecifieke patenten op imatinib (Glivec), een middel dat wordt ingezet bij de behandeling van verschillende vormen van leukemie. Ook andere concerns gebruiken deze tactiek. Pfizer strijdt zo voor de positie van pregabaline, een middel waarvan het oorspronkelijke patent voor de behandeling van epilepsie is verlopen maar waarvoor nog een patent geldt voor de behandeling van neuropathische pijn. Verder stonden indicatiespecifieke patenten op irbesartan (hypertensie), losartan (hypertensie) en anastrozol (adjuvante behandeling bij mammacarcinoom) afgelopen jaren ter discussie.4
Octrooirechtadvocaat Marleen van den Horst van BarentsKrans, die vaak generieke fabrikanten bij staat, spreekt daarom van een octrooistrijd. ‘In de EU is een hele reeks rechtszaken aan de gang over die tweede medische indicatie.’ Zij stond Sun bij in de zaak over zoledroninezuur. Dat haar cliënt de zaak verloren heeft, maakt het volgens haar voor andere generieke fabrikanten moeilijker om zo’n tweede indicatie-patent aan te vechten. De brancheorganisatie van generieke fabrikanten Bogin deelt die vrees. ‘De uitspraak van de rechtbank in Den Haag heeft het voor patenthouders in elk geval niet moeilijker gemaakt om generieke fabrikanten aan te pakken’, zegt Bogin-voorzitter Martin Favié.
De 10 van Sanofi
Behalve het tweede-indicatie-patent hebben fabrikanten nog meer strategieën om generieke concurrentie te dwarsbomen, bijvoorbeeld via patenten op hulpmiddelen. Fabrikant Sanofi denkt haar topproduct – de insuline glargine Lantus – ondanks aflopen van het hoofdpatent nog zeker tot 2023 te kunnen beschermen via aanvullende patenten op bijvoorbeeld de injectiepen.5 Patiënten hebben die pen nodig om zichzelf het middel te kunnen toedienen. De patenten op die pen spelen de hoofdrol in een zaak die Sanofi vorig jaar aanspande tegen Merck Sharp & Dohme dat een generieke insuline glargine in de markt wilde zetten.
Sanofi brengt in die Amerikaanse rechtszaak tien patenten stelling, waarvan er zeven gaan over de injectiepen. Eén ingebracht patent gaat over het ‘drive mechanism’ dat nodig is voor toediening via een injectiepen. Slechts twee patenten gaan over het middel zelf, en wel over de methoden waarmee Sanofi het geneesmiddel stabiliseert.
Exclusiviteitsrecht
Om een octrooi, zoals patenten officieel heten, te kunnen krijgen moet een geneesmiddelenfabrikanten kunnen aantonen dat een stof werkt voor de behandeling van een aandoening. Zoledroninezuur als stof is dus pas patenteerbaar als de ontwikkelaar aantoont dat het werkt tegen bijvoorbeeld de ziekte van Paget. Ook patenteerbaar zijn technische verbeteringen in het productieproces, de dosering, de toedieningsvorm en eventuele injectiespuiten, pleisters en andere hulpmiddelen. Een octrooi biedt in principe 20 jaar bescherming tegen namaken en die periode geldt vanaf het moment van indienen van de aanvraag.
Parallel hieraan is er nog een tweede traject dat de marktpositie van innovatieve geneesmiddelen beschermt: de registratie. Dit pad wordt ook wel het ‘regulatory framework’ genoemd. Hierin vinden bijvoorbeeld de klinische trials plaats die nodig zijn om de werkzaamheid en veiligheid aan te tonen. Slaag je er als fabrikant in om als eerste een echt nieuw middel te registreren, dan krijg je vanaf het moment van registreren 10 jaar het alleenrecht om het te verkopen.6 Zo zorgt de overheid ervoor dat fabrikanten ondanks de strikte regels nieuwe middelen voor de Europese markt blijven registreren. Die 10 jaar bescherming krijgen fabrikanten alleen als ze een nieuwe werkzame stof registreren met alle daaraan verbonden kosten voor klinische trials, in jargon ook wel een ‘volledig dossier’ genoemd.
In beide trajecten zijn er mogelijkheden tot verlenging, maar de belangrijkste verlenging kunnen fabrikanten krijgen in het patententraject. Het gaat hier om het Aanvullend Beschermings Certificaat (ABC).7 Een ABC verlengt het patent met maximaal 5 jaar, afhankelijk van het moment waarop de fabrikant het patent aanvroeg en het moment waarop het middel wordt toegelaten tot de markt. Ook deze maatregel is bedoeld om merkfabrikanten te compenseren voor de tijd die ze verliezen in het registratietraject. Volgens onderzoek in opdracht van brancheorganisatie Nefarma duurt die periode gemiddeld 12 jaar: 4 jaar voor preklinisch onderzoek, 6 jaar aan klinisch onderzoek en dan nog 2 jaar om toelating tot de markt en vergoeding te regelen.8 Ondertussen loopt het patent al en er blijft dus een relatief korte terugverdientijd over. Het ABC compenseert dat. Let wel: fabrikanten kunnen alleen aanspraak op maken op het ABC als ze een volledig nieuwe werkzame stof hebben geregistreerd.
‘Tot zo ver de regels. Het wordt pas spannend als je kijkt wat je met dat instrumentarium kunt doen,’ zegt octrooirechtadvocaat Van den Horst.
Lundbeck speelt een sluw spel
Fabrikant Lundbeck maakte bijvoorbeeld handig gebruik van het feit dat het begrip ‘nieuw’ in het patentrecht iets anders betekent dan in het Regulatory Framework. In het patentrecht is iedere technische verbetering ‘nieuw’. Voor markttoelating wordt alleen een nieuwe werkzame stof (New Active Substance) als ‘nieuw’ erkend.
Dus toen begin deze eeuw het hoofdpatent op het antidepressivum citalopram (Cipramil) afliep, was het de Deense fabrikant er veel aan gelegen om opvolger escitalopram (Lexapro) als ‘nieuwe werkzame stof’ te presenteren. Escitalopram is een verbeterde – zuiverder – versie van citalopram. In het octrooirecht is die technische verbetering te patenteren, wat Lundbeck dus ook deed. Vervolgens lukte het de fabrikant om de Zweedse registratieautoriteit ervan te overtuigen dat het ook om een nieuwe werkzame stof ging. Dat leverde Lundbeck in heel Europa automatisch 10 jaar marktbescherming op en belangrijker nog: met het oordeel van de Zweedse registratieautoriteit op zak had Lundbeck ook recht op ABC-patentverlenging tot 2014.9
Later oordeelde het Nederlandse College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) dat er helemaal geen sprake was van een nieuwe werkzame stof: citalopram en escitalopram waren qua werkzaamheid en veiligheid hetzelfde middel. Het oordeel van het CBG zorgde voor twijfel over de geldigheid van de ABC-patentverlenging. Zonder dat ABC zouden generieke fabrikanten escitalopram al vanaf 2009 mogen namaken. Sterker nog: generieke fabrikant Tiefenbacher had van het CBG al een handelsvergunning gekregen. Toch trok Lundbeck uiteindelijk aan het langste eind, omdat het CBG volgens Europees recht niet op eigen initiatief had mogen onderzoeken of escitalopram inderdaad een nieuwe werkzame stof was. Het CBG moest gewoon het onderzoek van de Zweedse collega’s volgen, oordeelde de Raad van State.10
Tot zo ver waren Lundbeck’s acties nog legaal…
In een eerdere poging om citalopram – de voorganger van escitalopram – te beschermen had de fabrikant een deal met enkele generieke fabrikanten gesloten. In ruil voor betalingen zouden zij wachten met de introductie van een generieke versie. Ook zou Lundbeck generieke citalopram opkopen ‘enkel en alleen om het te vernietigen’. Deze strategie wordt door de Europese Commissie pay-for-delay genoemd. Lundbeck en de generieke fabrikanten overtraden daarmee de mededingingsregels van de EU, wat Lundbeck op een boete van ruim 90 miljoen euro kwam te staan. ‘Het is onacceptabel dat een bedrijf zijn concurrenten betaalt om uit een bepaalde markt weg te blijven of om de introductie van goedkopere geneesmiddelen te vertragen’, zei eurocommissaris Joaquín Almunia van mededingingszaken nadat het onderzoek in 2013 was afgerond. Afgelopen jaar werd de boete voor Lundbeck definitief. De generieke fabrikanten kregen een boete van gezamenlijk iets meer dan 52 miljoen.11,12
De verzamelwoede van AbbVie
Het rekken van het alleenrecht zit diep ingebakken in het bedrijfsmodel van de farmaceutische industrie en daar doen ze bepaald niet geheimzinnig over. ‘In sommige gevallen is het mogelijk om commercieel voordeel te halen uit (…) patenten op procesverbetering (…), structuur, formule, behandelmethoden, indicaties of toedieningssystemen’, schrijft Sanofi in het jaarverslag 2016.5
Het beste voorbeeld van een bedrijf dat patenteren tot de kern van het bedrijfsproces heeft gemaakt is mogelijk AbbVie. Op haar kroonjuweel Humira (adalimumab), een middel voor onder andere reumatoïde artritis, heeft AbbVie inmiddels 100 patenten verzameld.13 En nog zoekt AbbVie naar nieuwe indicaties en patenten voor het middel.14 Zo wil het bedrijf de verkoop van Humira vergroten en de rechtsbescherming versterken. De bedrijfsleiding anticipeert daarmee duidelijk op het naderende einde van het hoofdpatent. De aanvullende patenten moeten Humira in elk geval nog tot 2022 beschermen. Hoe meer patenten AbbVie heeft, des te meer kan het generieke concurrentie vertragen.
Afgelopen augustus begon AbbVie in de VS een rechtszaak tegen Amgen, dat aan een biosimilar van Humira werkt. Amgen zou 61 patenten schenden op onder meer methoden van toediening, dosering, tweede medische indicaties, de zuiverheid van het product en productiemethoden die nodig zijn om Humira te maken. In eerste instantie draait de rechtszaak om 10 van die patenten, maar in de dagvaarding kondigt AbbVie al aan dat de andere 51 patenten in vervolgrechtszaken zullen worden ingebracht.13 Zo kan het bedrijf de generieke concurrent maximaal dwars zitten. Of zoals topman Richard Gonzalez van AbbVie tegen de New York Times zei: ‘Iedereen die een biosimilar-versie van Humira in de markt wil zetten moet het eerst opnemen tegen ons uitgebreide patentenbestand, dat we krachtig zullen verdedigen’.15
Voor merkfabrikanten zijn patenten van levensbelang, blijkt uit de jaarcijfers van AbbVie. Het bedrijf is voor 63% van de omzet afhankelijk van Humira. Een percentage dat afgelopen jaar nog groeide ook, ondanks pogingen om nieuwe middelen te introduceren.14 Lundbeck leunde begin deze eeuw voor 54% op de omzet van citalopram.16 Tien jaar later was het voor een even groot percentage afhankelijk van opvolger escitalopram,17 al is dat percentage sinds het vrijvallen van patenten daarop wel drastisch gekelderd. Zelfs het veel grotere Sanofi is nog altijd voor 17% afhankelijk van dat ene middel: Lantus.
Het belang van aanvullende patenten neemt toe nu overheden wereldwijd de zorgkosten proberen te drukken. Farmaceutische bedrijven kunnen in steeds minder landen zelf de prijs van hun product bepalen, of overheden en verzekeraars stellen maximumprijzen.18 Maar het is een strategie die niet zonder risico’s is. Als fabrikanten een rechtszaak verliezen omdat ze de grenzen van hun octrooi te ver hebben opgerekt, brengt dat mogelijk financiële schade met zich mee. Niet alleen omdat het monopolie verdwijnt, maar ook omdat generieken, verzekeraars en overheden dan een schadeclaim kunnen indienen.
Maatschappelijke kosten
Het systeem met patenten en de mogelijkheden om die patenten te verlengen is opgetuigd om ervoor te zorgen dat fabrikanten nieuwe middelen blijven ontwikkelen en om de zorg beter te maken. Toch is het maatschappelijk rendement van de patentstrijd mager. Volgens de Autoriteit Consument en Markt (ACM) waren Europeanen tussen 2000 en 2007 alleen al aan pay-for-delay-schikkingen zeker 3 miljard euro kwijt.
Om dezelfde reden betaalden burgers in de VS tussen 2004-2010 ongeveer 3,5 miljard dollar te veel. Generieke middelen kwamen daar gemiddeld met een vertraging van 17 maanden op de markt.19 Aangezien introductie van een generiek middel tot sterke prijsdalingen leidt, zullen de werkelijke kosten van de patentstrijd nog vele malen hoger zijn. Het ministerie van VWS en de Europese Commissie doen onderzoek naar patentverlenging en de maatschappelijke kosten daarvan.20,21
Die meerkosten zouden goed te verdedigen zijn als er meer en betere behandelopties tegenover staan, maar dat lijkt niet zo te zijn. Fabrikanten besteden een aanzienlijk deel van hun onderzoeksgeld aan de doorontwikkeling van bestaande geneesmiddelen en dat levert nauwelijks therapeutische meerwaarde op.22 Het Geneesmiddelenbulletin gaf een beoordeling van nieuwe geneesmiddelen die tussen 2000 en 2014 werden toegelaten tot de markt. Daaruit blijkt dat slechts 4% van de nieuwe geneesmiddelen een duidelijke verbetering vormde op het al bestaande aanbod. Van 35% van de middelen kon dat niet met zekerheid worden gezegd. Van 55% stond vast dat ze geen meerwaarde had en 7% was zelfs slechter dan de bestaande middelen.23 Het patentsysteem is zo niet primair een beloning voor vernieuwing en betere kwaliteit, zoals de bedoeling is. In plaats daarvan beschermt het onterecht de winstmarges die merkfabrikanten boeken op oude pillen.